Wanneer een blond Hollands meisje wordt vermist of zelfs de dood vindt, is het vaak headline news dat de nieuwskolommen, tv-journaals en Twitter timelines lange tijd domineert, zelfs lang nadat er weinig meer over de hartverscheurende gebeurtenissen valt te melden.
Maar betreft het een meisje van kleur, dan vragen sommigen zich af hoe het komt dat hún verhaal de nieuwskolommen minder vaak haalt. Daarbij werpen ze ook geregeld de vraag op of de politie hún zaak wel net zo serieus neemt als die van een wit Hollands meisje.
Een antwoord op die laatste vraag heb ik niet. Maar de vraag mag, nee moet wél kunnen worden gesteld. Zo staan de namen van Anne Faber, Romy en Savannah in onze geheugens gegrift. Maar geldt dat ook voor Nsimire en Graciëla?
In dat kader is het relevant eens kennis te nemen van een vorig jaar gepubliceerd Amerikaanse onderzoek van het Centrum voor Armoede en Ongelijkheid van de Georgetown Universiteit: ‘al vanaf de vijfjarige leeftijd worden zwarte meisjes als minder onschuldig en minder hulpbehoevend gezien dan hun witte leeftijdsgenoten’ Lees er meer over op Vice.
Gezondheidszorg
DENK-partijleider Kuzu vertelde vorig jaar, voorafgaand aan de laatste Tweede Kamerverkiezingen, dat hij ‘van een aantal artsen en medisch specialisten had gehoord dat ze signalen krijgen en zelf hebben meegemaakt dat bij ouderen die een allochtone achtergrond hebben de stekker er sneller wordt uitgehaald dan bij autochtone ouderen.’ Het gebrek aan assertiviteit als gevolg van een minder goede beheersing van de Nederlandse taal zou daarbij een rol spelen.
Hoewel Tunahan Kuzu op een nogal ongelukkige en onhandige manier de vragen die er leven over de gezondheidszorg voor Nederlanders met een migratieachtergrond naar buiten bracht, is er nooit een maatschappelijk debat over dit thema op gang gekomen. Zo deden de meeste media vooral navraag bij artsen, maar verzuimden om de persoonlijke ervaringen te achterhalen van patiënten met een biculturele achtergrond.
De gezondheidszorg in ons land mag volgens onafhankelijk onderzoek wetenschappelijk en technologisch dan wel ‘state of the art’ zijn, het opwerpen van de vraag of dat óók geldt voor de intermenselijke kant is legitiem. Want zijn de verhalen van Nederlanders met een migratieachtergrond die operaties in andere Europese of niet-Europese landen laten uitvoeren omdat ze de gezondheidszorg in ons land onvoldoende vertrouwen, niet eenvoudigweg te talrijk om zomaar te negeren?
Taal
Het magazine One World opende onlangs een discussie over taal. Sommige woorden hebben een koloniaal verleden, waardoor in de Nederlandse taal verschillende landen, volken en mensen als minderwaardig lijken te worden omschreven.
Zo stelt One World-hoofdredacteur Seada Nourhussen voor om woorden als ‘inheems’, ‘stam’ en ‘minderheden’ te vervangen door ‘oorspronkelijke bewoners’, ‘volken’ en ‘gemarginaliseerde mensen’. En een woord als etnisch niet zomaar meer te gebruiken, tenzij je het ook gebruikt voor (witte) etnische Nederlanders.
Onze taal verandert voortdurend. Zeker nu de etnisch-culturele en religieuze diversiteit van onze samenleving de komende decennia zal blijven groeien, plaatsen sommigen kritische kanttekeningen bij de wijze waarop we bepaalde zaken duiden.
Verdedigingsreflex
In onze huidige multi-etnische, multiculturele en multireligieuze samenleving worden andere vragen gesteld dan 50 jaar geleden. Over politiek, politie en gezondheidszorg. Over taal en media. Over hoe inclusief onze samenleving eigenlijk is. Over Zwarte Piet en het witte privilege. Over het slavernij- en koloniale verleden. Is Jan Pieterszoon Coen een held of een oorlogsmisdadiger?
Toch zien we dat alleen het stellen van dit soort vragen, het op gang brengen van dit type discussies, al bij veel mensen ergernis oproept. Veel politici, journalisten en andere maatschappelijke actoren springen direct in een verdedigingsreflex – niet alleen aan de rechterkant van het politiek spectrum, maar evenzeer aan de linkerkant.
Identiteitspolitiek
Het debat over de vraag of de Nederlandse samenleving er wel in gelijke mate is voor iedereen, wordt geregeld onder de noemer identiteitspolitiek geplaatst – hoewel een van de grondleggers van de (witte) identiteitspolitiek in Nederland toch echt Pim Fortuyn is.
Door identiteitspolitiek als ‘besmet’ begrip te verklaren, wordt het steeds moeilijker deze voor onze huidige samenleving zo belangrijke debatten ook daadwerkelijk te voeren. Met de directe koppeling van de term identiteitspolitiek aan het voeren van belangwekkende maatschappelijke discussies, maakt zelfs de uitstekende schrijver en columnist Arnon Grunberg de fout door een directe lijn te trekken naar de volgens hem (terecht) rampzalige gevolgen van (wat hij noemt de) identiteitspolitiek in Israël. ‘Wie nog niet overtuigd is van de catastrofe die identiteitspolitiek is, moet naar het huidige Israël kijken. Alle identiteitspolitiek leidt tot de rampzalige keuze: identiteit of democratie.’
Als Arnon Grunberg daadwerkelijk veel invloed in ons land zou hebben, zouden alleen al met deze woorden alle discussies over het witte privilege, de gebrekkige representatie van onze in etnisch-cultureel en religieus opzicht uiterst gemixte samenleving binnen vrijwel alle grote maatschappelijke actoren, in de kiem kunnen worden gesmoord.
Identiteitsjournalistiek
De quote van Arnon Grunberg geeft mogelijk zelfs weer lucht aan de visie van NRC-journalist Tom-Jan Meeus, die met de introductie van het begrip identiteitsjournalistiek de ‘onwenselijkheid’ van dit soort discussies dacht te kunnen duiden wanneer ze worden gevoerd door journalisten en columnisten die ’niet neutraal’ in het debat zouden staan – Tom Jan Meeus doelt daarmee op journalisten en columnisten met een biculturele achtergrond.
De Ombudsman van de Volkskrant deed daar nog een schepje bovenop door te stellen ‘dat je zelfs kunt betogen dat leden van een groep de minst geschikten zijn om verslag te doen van hun eigen wereld – tegenover hun kennis dreigt gebrek aan verwondering en nieuwsgierigheid van de buitenstaander’.
Zoals ik al eerder schreef; als we deze bijzondere redenering van de Volkskrant-Ombudsman zouden volgen, kunnen voortaan alleen nog niet-etnische Nederlanders ‘met verwondering en nieuwsgierigheid’ over de Nederlandse samenleving schrijven. Maar ik denk niet dat de Volkskrant-Ombudsman dát bedoelt.
Is Nederland wel een volwassen samenleving?
Een volwassen samenleving is in staat om in alle openheid en onbevooroordeeld het debat aan te gaan over moeilijke maatschappelijke kwesties. Krijgen zwarte kinderen wel dezelfde kansen als witte kinderen in ons onderwijssysteem? Worden ze eerder dan witte kinderen als verdachten bestempeld? En hoe ligt dat op de arbeidsmarkt? Ontvangen etnische Nederlanders betere gezondheidszorg dan biculturele Nederlanders? Bagatelliseer je met ‘all lives matter’ niet ‘black lives mater’? Moeten media, politiek en andere maatschappelijke actoren niet veel inclusiever zijn dan tot op heden? En hoe bereiken we dat?
In een volwassen samenleving kunnen deze debatten in alle openheid en onbevooroordeeld worden gevoerd. Maar wie in Nederland de discussie erover op gang brengt, wordt vaak meteen gebrandmerkt. Alleen al met het noemen van het begrip ‘diversiteit’ word je in een hoek gezet.
Conclusie
Nederland is dus bij lange na nog geen volwassen multi-etnische, multiculturele en multireligieuze samenleving. Veel Nederlandse politici, opiniemakers en andere burgers zijn immers niet in staat een open gesprek met elkaar aan te gaan, zonder direct in een kramp en verdedigingsreflex te schieten en alle gestelde vragen persoonlijk te maken.
Niet uitgesloten moet worden dat er nog generaties nodig zijn om die status van een volwassen samenleving wél te bereiken.
René Romer is directeur van het diversity marketingbureau TransCity en onder meer auteur van twee boeken over multiculturele marketing.